Als iets mij door de jaren heen gekenmerkt heeft dan is dat
wel dat ik weinig dingen echt vreemd of abnormaal heb gevonden. Niet dat ik
extreem tolerant ben of overal aan mee doe. Eigenlijk niet.
1982: ik was net begonnen aan mijn derde jaar HBO-V. Mijn eerste grote stage. In een forensisch psychiatrische kliniek. Ik geef het toe, het zei mij m'n eerste werkdag ook nog niet zoveel.
Binnen de Forensische psychiatrie worden patiënten behandeld
die psychische of psychiatrische problemen hebben én daarnaast een strafbaar
feit hebben gepleegd. Het is de rechter die met artikel 15.5 in de hand bepaalt
dat deze gedetineerden een behandeling moeten volgen. Ter beschikking gesteld
dienen te worden.
Oh boy, er zat van alles bij. Een landloper, mannen die
geweldsdelicten hadden gepleegd, dealers, een moordenaar. En daar zat ik als
broekie tussen. Mezelf voorwendend dat het allemaal normaal was. Dat was het
allerminst.
Het waren stuk voor stuk zware jongens. Gedetineerden,
criminelen, sociopaten. In de omgang met elkaar was het echter net een
jongensclub, een bende. Er was een leider, een hulpje, een groot aantal
soldaten, een dealer, een geliefde. En het liep totaal uit de hand.
Sommige patiënten hadden privileges opgebouwd. Zo had Toon
de voormalige separeer ruimte in mogen inrichten als zijn persoonlijk verblijf.
Niet echt met toestemming. Het werd gedoogd. Het was hun hangplek. Ze brachten
er een groot deel van de dag door. 'Chillen' heet dat tegenwoordig. Ze praatten
over van alles en nog wat. Sterke verhalen, elkaar opjutten... en af en toe een
joint.
Het was onnozel te verwachten dat dit laatste onopgemerkt
bleef. Maar goed, ze zaten er niet voor niets. Actie van het behandelteam kon
niet uitblijven. Eerst waren het woorden, vriendelijk doch dwingende
gesprekken. Wat volgde was een kortdurende escalatie. De mannen zetten het honk
totaal op z'n kop. Het bed stond verticaal tegen de muur, stoelen waren uiteen
gereten, koffie, melk en yoghurt dropen van de muur, het stonk er naar urine en
ontlasting.
Er werd grondig ingegrepen. Voorrechten kwamen te vervallen,
het regime werd strakker. De dreigende sfeer bleef.
De groep had een sociale structuur waarin iedereen gewenst
of ongewenst een sociale positie en rol aannam. Rick stond buiten die
groepscultuur. Hij was de eenzame wolf. Een die echter niet tevreden was met
een plaats in de marge. Ondanks dat de groep uit criminelen van verschillende
statuur en twijfelachtige allooi bestond, daagde Rick ze uit. Een voor een.
Nooit subtiel, wel altijd tot aan het randje. Rick was onvoorspelbaar. Daarom
gevaarlijk. De anderen voelden dat...
Rick eiste steeds weer de aandacht op. Zag zijn armen met
zelf aangebrachte oude en nieuwe littekens als trofeeën. Die je tentoon stelde.
Hij kon niet echt overtuigen.
Met momenten kon Rick ook empathisch overkomen. Je het
gevoel geven dat hij oprecht in je geïnteresseerd was. Dat was ie niet! Hij
zocht naar een openstaande deur. Een weg waarlangs hij naar binnen kon sluipen
om je dan naar de nek te grijpen. Een Hannibal Lecter.
Ik herinner mij vaag een therapeutische groepssessie. En
hoewel dit soort bijeenkomsten met de beste bedoelingen in de wereld plaats
vonden, hadden de mannen er niets mee. Maar de koffie en de pakken melk waren
gratis, dus....
We zaten in een cirkel. Rick zat schuin tegenover mij. Op
zes meter afstand. Terwijl het gesprek over koetjes en kalfjes ging, bleef mijn
blik even op hem rusten. Dit was genoeg om hem in razernij te doen ontsteken.
Voordat ik het wist vloog een mok in mijn richting. Sloeg op een meter afstand
tegen de grond. Verontwaardiging van zijn kant. Het had iets theatraals. Zo is
het mij bijgebleven.
Ruim
een jaar later deed ik vakantiewerk op een andere afdeling in de instelling. De
naam van Rick kwam ter sprake. Hij zat inmiddels elders in het land opgeborgen.
Tijdens een wandeling met een vrouwelijk teamlid over het terrein had hij haar
letterlijk naar de keel gegrepen. Men heeft hem van haar af moeten trekken.
Die
ervaringen in de forensische psychiatrie zijn inmiddels vierendertig jaar oud (2015). Maar ondanks dat. Ik zou de afdelingsplattegrond nog steeds zo uit kunnen
tekenen. Zie de mannen nog steeds voor me. En kan de meeste voornamen zo
oproepen. Het lijkt of het mij meer gedaan heeft dan destijds aan de
oppervlakte kwam.